[Translated from the Dutch by Suzanne van Leendert, Robert Bensen, Marjolijn Bijlefeld, Julene Waffle.]
In seven-league boots we trample the earth flat, as if
we are gods, leaving behind us steaming footprints
that grow larger and deeper until our globe buckles.
Aware that somewhere the road must end, we go back
to the drawing board and decide it is time
to return to Paradise, or better yet to that feeling
of greatness: being able to say that we were the ones
who created this — here land where there was no land,
there water, once vanquished, that we bring back
as we do heirloom vegetables and gnarled, pollard trees,
as if nothing has happened, a mere fender bender.
We just wipe some glass off the street, and there you have it
— a new beginning.
Until we overstep again, not wanting to see
those gray-edged shadows that line every cloud
getting darker and darker. Nearly black already.
Het paradijs of liever nog
Op zevenmijlslaarzen trappen we alles plat, doen alsof
we goden zijn met achter ons dampende voetafdrukken
steeds groter en dieper tot de aarde wankelt.
We weten ergens wel dat de weg doodloopt, besluiten
op de tekentafel dat het tijd is, dat we terug willen
naar het paradijs of liever nog naar dat gevoel
van grootsheid, kunnen zeggen dat wij het zijn
die dit geschapen hebben, hier land waar geen land was
daar weggepompt water dat mag terugkomen net als
her en der vergeten groenten en knoestige knotbomen
alsof er niets gebeurd is, alsof het om een aanrijdinkje ging
even wat glas van straat vegen en klaar
– een nieuw begin
tot we onszelf opnieuw te buiten gaan, niet willen
zien, dat grijze randje onder elke wolk
steeds donkerder, zwart al bijna.
Photo by Errol Mc Cabe